Het is een stad, het is een dorp,
Het is een plaats of een gehucht.
En je moet er niet te gek doen,
Anders ben je zo berucht.
Waar je dag zegt tegen melkboer,
Kruidenier en oom agent,
Die je nooit een bon zal geven
Omdat hij je vader kent.
Waar je rustig aan kunt zeuren
Tegen iedereen op straat,
Omdat iedereen wel iets heeft
Waar-ie over zeuren gaat.
Eerst dan vind je het gezellig
En je kent de hele stad.
En dan doe je eindexamen
En dan heb je het wel gehad.
Iedereen zit ergens anders
En jij zit verdomd alleen
Met alleen maar oude mensen
En familie om je heen.
En dan wil je ook gaan reizen
Naar parijs of naar zoiets.
En je vindt je hele leven
En je vaderland maar niets.
Dan ontdek je nieuwe landen
En je gaat op avontuur.
Je lijdt honger in een hooiberg
En geniet de liefde puur.
En je komt na een paar maanden
Als een zwerver weer naar huis
Met een baard en zonder centen,
Je hebt honger, dorst en luis.
En je scheert je en dan trouw je
En blijft zitten waar je bent,
In je eigen kleine stadje
Waar je alle mensen kent.
En dan zeggen ze tevreden:
Hij verliest zijn wilde haar.
Hij wordt eindelijk volwassen
En na nog een tweede jaar
Is hij net zo'n grote hufter
Als zijn vader is geweest,
Die een mening over alles
In het ochtendkrantje leest.
Met zijn eigen televisie
En zijn eigen borreltent,
In zijn eigen kleine stadje
Waar hij alle mensen kent.
Niet dat hij een vlieg zal kwaad doen
En hij is niet interessant
En hij kijkt geen meter verder
Dan zijn borrel en zijn krant.
Maar houd hem maar in de gaten
Want het is zo'n kleine man
Die als hem dat maar gevraagd wordt,
Vaak het beste schieten kan.