Een fietstocht door het waterland,
ik zing in avondrood
Van twee bejaarden in de sneeuw,
die wachten op de dood
Als ik een jaar of tachtig ben,
kom ik hier zeker terug,
Ik weet dat ik dan prachtig ben,
verweerd met kromme rug.
Ik draag een wollen mutsje
op een wijze kop van leer,
Begin ineens te huilen
want ik voel, ik kan niet meer.
En dan neem jij de auto
en je haalt me van het land,
We rijden met z'n tweeën
naar het westen, naar het strand.
We zien de zon, we zien de zee,
we kijken naar elkaar,
Een laatste kus, een schietgebed,
het afscheid valt niet zwaar.
We zoeken een geschikte plek,
vooruit en dan rechtsaf,
we rijden zonder aarzeling
in het ruime zeemansgraf.
We kiezen een geschikte plek
en kiezen voor de dood
En vinden onze eeuwigheid
bij het laatste avondrood.