Bij de Dwingeloose hei, in een bos op
Drentse veenklei, kwamen jongens uit de
buurt. Op hun fiets en motor crossen naar
de hut die was gebouwd, naar de hut die was
voor Valerie.
Valerie, zij was de mooiste van het dorp.
Valerie, Valerie, zij was de mooiste van
het dorp, maar niet goed wijs, Valerie,
Valerie, Valerie was niet goed wijs.
Alle jongens mochten komen, nauw heeft zij
het nooit genomen. Alle jongens mochten
komen, en ze kwamen. Een voor een voor een.
Broek omlaag en d'r op en d'r af bij
Valerie
En ze ligt er nu een week, wie 't weet die
kan het ruiken. Maar de jongens uit de
streek hebben baarden, heebn buiken:komen
nooit meer naar de hut, komen nooit meer
naar de hut van Valerie.