Meneer Piet Lut kent iedereen, 't is een man van zaken
Die zich zeer gewichtig voelt, als de schoenen kraken
Zondags loopt 'ie langs de kerk, o, 't is zo'n fijne
Als 'ie op de dienstmeid vloekt, zegt 'ie 'Gossiemijne'
Maneer Piet Lut, die rekent zich bij de brave mensen
Die de prostitutiezaak vreselijk verwensen
Hij is van dat fijne soort, die de schijn vermijden
Maar de kat in 't donker knijpt, op de keikenmeiden
Meneer Piet Lut, als vrijgezel, had een aardig meissie
Daarmee deed 'ie in 't geniep menig boemelreissie
Eens zei hij: "Vaarwel, lief kind, ik ga deftig trouwen
Maar ik laat je niet alleen, jij mag ons kindje houen"
Hij zit in een Duitse kroeg, 's avonds tegen tienen
Knijpt 'ie stiekum in 't vlees van de kelnerine
En die zeggen 'm aan z'n oor: "O, jouw stoute blondje
Ieder kneepie kost een fooi, of je geeft een rondje"
Meneer Piet Lut z'n neus is rood, net zo rood als kroten
Als een vlieg d'r lang op zit, is 'ie aangeschoten
"Daar kan ik toch niks aan doen", hoor je hem steeds urmen
"Dat komt niet van de rooie wijn, ik heb last van wurmen"
Hij denkt dat 'ie om z'n geld overal gezien is
De meisies schelden 'm op de straat uit voor halve (??)
En wanneer 'ie dan zo loopt, schijnt 'ie te vergeten
Dat z'n opoe, in een kroeg, proppies heeft versleten
Meneer Piet Lut heeft de koetsier en een open koetsie
Ze rijden samen langs de straat, enkel voor 't koetsie
Dan zie je nooit wie van de twee, ofdat de koetsier is
't Enige wat je wel kan zien, dat is, wie de grootste klier is