Wanneer Papa fabrieken heeft
Zijn zaken goed rendeeren
En deftig van zijn duiten leeft
Dan moet Dan moet de zoon studeren
Dan loopt ie veertien dagen groen
Dan gaat ie aan `t sjouwen
Dan wil ie stomme dingen doen
Die naderhand berouwen.
Maar is ie dan een beetje man
Dan gaat ie ook studeeren
Dan toont ie dat hij meer nog kan
Dan fuiven en verteren
Maar is ie iemand zonder kop
Dan wordt ie gauw `n zwijntje
Dan slempt en brast ie alles op
Om geld geeft ie 'n schijntje
Dan wordt de zoon een nette vent
Die houdt van herrie schoppen
Een kerel die niets beters kent
Dan patsen met zijn moppen
Dan noemt ie zich je Jan-Stredent
Dan draagt ie smalle broeken
En dat ie goed het leven kent
Dat merk je aan zijn vloeken
Dan zit ie nachten op de kroeg
Zijn dronkenschap te smoren
En uit zoo'n type wordt gauw genoeg
d' Lawaai-student geboren
Die vrouwen lastig valt op straat
Bevuilbekt en beleedigt
Vooral wanneer een kameraad
Zoo'n vrouwtje niet verdedigt
Dan maakt ie drukte als een gek
Dan wil ie kranig wezen
Dan zegt ie op een dag "verrek
Ik ga maar liever sjezen."
Want van zoo'n bleeke, leege man
Valt toch nooit iets te hopen
't Beste wat hij dan nog kan
Is altijd groen te loopen
Men haat zoo'n Hollandsch stukje fat
Dat nooit iets zal praesteeren
Want als de vent geen duiten had
Dan moest ie schoenen smeren
Goddank dat in ons vaderland
Nog jonge kerels loopen
De met hun helder frisch verstand
Geen flauwigheid verkoopen