Daar was een meisje van fatsoen
Een meisje vrij en blij
Die ging pedante dingen doen
Al in de poezij
Zij trok een mannelijk gezicht
En fietsbewustzijn aan
Toen sloot zij fluks haar kamer dicht
En liet het strijkgoed staan
Het meisje was compleet voorzien
Van heuschelijke smart
Zij telde twintig jaar misschien
En had een edel hart
Zij was de wererdzorg bewust
Die dezen tijd vervult
Waarin men liever biefstuk lust
Dan spek of zure zult
Zij vond een zoen een enge zaak
De liefde leek haar vies
Zij noemde elken man een draak
"Ik baas!" was haar devies
Dus greep zij naar een scherpe pen
Zij stak die in de pot
"Nu zal ik toonen wat ik ben,"
En schreef de punten bot
De verzen dropen voor haar neer
Als taaie appelstroop
Van strijkgoed was geen sprake meer
haar ziel ging aan den loop
Zij dichtte, dichtte zonder end
Haar postpapier stond vol
Zij was volkomen leeg gepend
Haar hersenkas was hol
Maar toen men hare verzen las
Keek iedereen haar an
Men vond dat 't nog het beste was
Haar loflied op de man