Doen of laten
Lief zijn of haten
Veel of met mate
Wat gaan we doen
Lachen of huilen
Schoon of vervuilen
De regen of schuilen
Wat gaan we doen
Bouwen of slopen
Huren of kopen
Een rits of met knopen
Wat gaan we doen
Bewonderen of benijden
Alleen of wij beiden
Blijven of scheiden
Wat gaan we doen
Ja of jamare
Weg of bewaren
Abortus of baren
Wat gaan we doen
Open of sluiten
Vloeken of fluiten
De stad of naar buiten
Wat gaan we doen
Roken of stoppen
Schieten of koppen
Harten of schoppen
Wat gaan we doen
Nu of al later
Met ijs of met water
Spa of een kater
Wat gaan we doen
Oorlog of vrede
Het gevoel of de rede
Het nu of 't verleden
Wat gaan we doen
Breken of bouwen
Verstappen of vertrouwen
Het mijne of 't jouwe
Wat gaan we doen
Nemen of geven
Voor altijd of even
Je geld of je leven
Wat gaan we doen
Muziek of marcheren
God of geweren
Dames en Heren
Wat gaan we doen