(Van oom uit de praktijk aan neef, de student, die in de moderne poezie
ging)
Ik heb een tijdschrift met een vers ontvangen
Dat ding heb jij klaarblijkelijk gedicht;
Nou, wel bedankt! Maar heeft jouw brave vader
Jouw zang van wee misschien al bijgelicht
Ik kreeg tenminste, toen ik zat te lezen
Een soort van kriebel om erop los te slaan:
Waar haal jij, aap van nog geen twintig jaren
Goddome, zoveel flauwekul vandaan
Als jij verliefd bent, en dat mag ik horen:
(Ik ben het ook en meer dan eens geweest!)
Loop dan desnoods een uur lang op je handen
Dat is normaal en dat verfrist je geest
Maar maak geen 'vaerzen' vol geklutste weemoed
En gelardeerd met artistiek sjagrijn
Die, als ze daarna dan in druk verschijnen
Een schande voor je naastbestaanden zijn
Op m'n kantoor, daar vroeg vandaag de juffrouw
Die meestal al m'n zakenbrieven tikt:
"Betoel, meneer, is u nu heus die dichter?"
Toen is je oom van woede haast gestikt
Jij draagt mijn naam, van achter en van voren
En als de weemoed jou tot dichten dwingt
Loop IK de kans, dat mijn kantoor zich dood lacht
Omdat de baas zo hartverscheurend zingt
Als jij wilt dichten, dicht dan een famille;
Als jij wilt zingen, zing dan in het bad
Dat deed je oom en dat deed ook je vader
Als hij een blauwtje opgelopen had
Ik waarschuw jou: krijg ik nogeens zo'n tijdschrift
Met hokus-pokus (jij noemt het een droom!)
Dan droom IK mee van dik hout zaagt men planken
Ziezo, die zit!... Dag Piet
Nou jij
Je oom