Zij zijn de twee jonge gelieven
Van deze merkwaardige tijd
En beiden hun jeugd en hun jonkheid
Al lang voor hun achttiende kwijt;
Zij zijn al zo hard als twee bikkels
In zaken en zakelijkheid
En net als het proza van Vestdijk
Verstrakt in de realiteit
Zij hebben geen huis om te wonen
Maar wensen geen hut op de hei
En ook geen poetisch verzinsel
Van nestjes met eitjes in mei;
Zij willen een flat met een douche-cel
Twee kamers, een keukentje - uit
En daarin twee werkende mensen
Inplaats van een bruigom en bruid
Zij klitten ook niet aan elkander
Zij fietsen en lopen steeds los
En zitten volkomen koelbloedig
Op bankjes en zo in het bos;
Zij zullen te goeder tijd trouwen
Concessies aan pa en aan ma
En daarna uitsluitend verkeren
Met lui van de P. van de A.
Zij zijn het stel jonge gelieven
Dat ons thans als tijdbeeld verblijdt;
Maar Wij, de papa's en de opa's
Wij schiepen het beeld EN de tijd
Wij lieten aan hen slechts een wereld
Van puin en van rommel en schijn
Om daarin in jeugd en in jonkheid
Twee jonge gelieven te zijn