Wat zal ik in die dooie stad
Met al die grauwe muren
Een hokje in een nauw pension
Of kamertjes gaan huren
Met altijd weer een hospita
En snij- of spersiebonen
En frikkadel van havermout
Ik blijf maar buiten wonen
Ik zit hier goed, en zonder tram:
Geen drie, geen acht, geen negen
Ik kom bij ieder straatje-om
Alleen de melkboer tegen;
Ik ken nog spek en ei-met-ham
En melk van echte koeien
Wat zal ik mij in Amsterdam
Of in Den Haag vermoeien
Er woont een dame in mijn flat:
Geen werkvrouw en geen Kaatje
Geen groenteboer, geen melk, geen stook
Ik liep laatst door dat straatje
Vol kind, vol hond, vol radio
(Bij openstaande ruiten!)
En vol meneer en vol mevrouw
Ik woon toch liever buiten
Ik weet wel: cultureel contact
Is buiten niet aanwezig
Maar waarmee houdt zich cultureel
De stadsmens 's avonds bezig
De bioscoop, en Snip en Snap
Er komt een vriend dineren
The Ramblers en Palais de Dance
Laat mij maar vegeteren
Nee, inderdaad, ik heb geen zee
En ook geen Scheveningen
Ik hoor hier nooit Lucienne Boyer
Voor zes rijksdaalders zingen
Hier doen geen Swinging Nightingales
Mijn ouwe oren tuiten
Hier swingt geen ene nachtegaal
En daarom woon ik buiten