"Nu zo zoetjesaan het botten
En het bloeien weer begint
't Zit al in zo'n voorjaarsavond
En zo'n vleugje voorjaarswind
Nu verbaas ik mij voortdurend"
Zei het heertje in de trein
"Dat hier al die jonge mensen
Zo... hoe zal ik zeggen? ... zijn
Zo reeel, zo lauw, zo nuchter
Maart, april, nou ja... en mei
Voelen zij die voorjaarskriebel
Niet of niet meer zo als wij
Kiemt zo tussen licht en donker
In zo'n Jan en zo'n Marie
Nooit iets uit de Mei van Gorter
Nooit een korrel poezie
En ziet Jan in zo'n Marietje
Nooit, als wij, een nimf of fee
Vliegt hij nooit op dichtervleugels
Net als Heine naast haar mee
Zwoegt hij op zo'n lente-avond
Nooit als Perk op een sonnet
En klopt Kloos nooit aan zijn hartklep
Of desnoods de Genestet
Laat haar permanentjes zwieren
Op haar uitgebleekte blond
Veeg het rouge van haar wangen
En de verflaag van haar mond
Man, als IK, net als zo'n Jantje
Nog eens achttien jaar kon zijn
Potverdikkie!... nou, ik zou ze...!!"
Zei het heertje in de trein