Ik heb je bedrogen met dat spook. Het kwam door het donker en de rook.
Al m'n beloftes gingen er één voor één vandoor met haar stem in m'n oor.
'Laat je maar zinken... verdrinken... Hoor je het klinken dan niet van de
nacht? Laat 't maar waaien, de hanen kraaien, voel je het verraaien dan
niet als je wacht?'
Ze zat me te plagen met dat lijf. Ze was nog iets anders dan 'dat wijf'.
Het begon te deinen, ik helde langzaam naar opzij. Het werd steeds meer
waar wat ze zei.
'Laat je maar zinken... verdrinken... Hoor je het klinken dan niet van de
nacht? Laat 't maar waaien, de hanen kraaien, voel je het verraaien dan
niet als je wacht?'
Alsof op haar kamer haar stilte begon, het land van de ogen dat grenst aan
de zee. Licht op de golven, het hart in de wind, als een kind zonder thuis
ging ik mee, mee, mee, hé...
'Laat je maar zinken... verdrinken... Hoor je het klinken dan niet van de
nacht? Laat 't maar waaien, de hanen kraaien, voel je het verraaien dan
niet als je wacht?'