Ze zegt dat ik akelig kijk,
Maar toch ben ik goed.
Ik was me haast iedere dag
En meer dan mijn snoet.
Ik kijk in de volle trein of er vrouwen zijn met vet.
Dan leun ik er tegenaan en fluister ik het:
Ik voel je, ruik je, pak je,
Maar gebruik je niet.
Zo’n stuk verdriet wil ik niet zijn.
Waar ben je? Ik droom je,
Met huid en haar doorstroom je me.
Dat is fijn, maar doet pijn.
Ze vindt me een vreemde man,
Maar toch ben ik braaf.
Ze zei tegen Rover: ‘Zit!’
En toen was ik braaf.
Ik kruip in de diepe kast en zoek op de tast naar de rok,
De geur van mijn mooie meid, die in één keer vertrok.
Ik voel je, ruik je, pak je,
Maar gebruik je niet.
Zo’n stuk verdriet wil ik niet zijn.
Waar ben je? Ik droom je,
Met huid en haar doorstroom je me.
Dat is fijn, maar doet pijn.
Waar ben je? Ik droom je,
Met huid en haar doorstroom je me.
Dat is fijn, maar doet pijn.