Hier aan de bar is het einde nabij,
De drank hangt als pis in het glas.
Henk is nog steeds niet terug van de plee,
Maar het kan zijn dat dat gisteren was.
Onder die plaat van dat schot op de goal
Zit Gerda onnozel te doen,
Walmt geniepig haar geur in het rond,
De vleesetende bloem.
Ze is vies en vet, zat en heet,
Wild en kwaad, hard en wreed.
Maar als straks de kale roept dat we naar huis toe gaan,
Ben ik haar hond en loop achter haar aan.
Ze vrijt als een paard in een veel te klein bed,
D’r hoeven staan in het plafond.
Achter haar masker van nachtkoningin
Schuilt de tederheid van een kanon.
En als ze je dwars door de hel heeft gesleept,
Je nog maar nauwelijks hangt aan je graat,
Voelt ze zich gepakt en gebruikt
En schopt ze je terug in de straat.
Ze is vies en vet, zat en heet,
Wild en kwaad, hard en wreed,
Maar als straks de kale roept dat we naar huis toe gaan,
Ben ik haar hond en loop achter haar aan.
Denk niet dat het altijd zo met me is geweest,
Eens had ik die wondervrouw, mijn blonde knuffelbeest.
Maar ik moest het leven in, er was altijd dat gemis,
Ik wilde voelen wat, zien en proeven wat, ik wilde weten wat het is.
Vies, vet, zat, heet,
Wild, kwaad, hard, wreed.
Maar als straks de kale roept ‘Ik heb genoeg gehoord’,
Ben ik die hond en ga zonder een woord,
Ben ik die hond en ga zonder een woord.