De ratten vieren feest, het is nog nooit zo ruig geweest als vanavond.
Ze rauzen in het rond door hun holen onder de grond, de hele nacht,
O de nacht, de nacht, de nacht, o de nacht, de nacht, de nacht.
Die gladde met die bek, die heeft de allerdikste nek, dat is Nico.
Ze likken aan zijn kin, kruipen er vanachter in als hij niet kijkt,
Ah niet kijkt, niet kijkt, niet kijkt, ah niet kijkt, niet kijkt, niet kijkt.
En zij daarboven in hun huizen van geluk
Horen dat er diep iets gaande is.
Wat zou het zijn? Het komt steeds dichterbij.
Maar nee, echt mis zal het hier niet gaan.
De ratten worden wild, steeds harder wordt er gegild om ruimte.
Ze knagen aan het hout, ruiken zilver, voelen goud in het licht,
O het licht, het licht, het licht, o het licht, het licht, het licht.
En Nico zegt dat God hen de weg zal wijzen tot in de hemel.
En reken maar van ja, we gaan Nico achterna tot in de dood,
O de dood, de dood, de dood, o de dood, de dood , de dood.
En zij daarboven in hun huizen van geluk
Blazen weke woorden naar elkaar.
Je hoeft niet bang te zijn, het is alweer voorbij.
Straks, straks komt de ijscoman.
De planken gaan omhoog en ineens staan ze oog in oog met de ratten.
De kreten die je hoort worden meedogenloos gesmoord door de tijd,
O de tijd, de tijd, de tijd, o de tijd, de tijd, de tijd.
Maar de meesten draaien mee om als een echte rat van de puree te kunnen vreten,
Te dansen in het rond door onze hemel boven de grond tot aan het eind,
O het eind, het eind, het eind, o het eind, het eind, het eind.