Ik hoorde ze zingen in de straat voor mijn huis,
Een lied als een vlam in de nacht.
Ik zat alweer dagen met de fles bij het raam
In de greep van een duistere macht.
En nu loop ik dan mee als een gek die nog hoopt
En ik zing en ik weet niet waarom.
Het duurt al zo lang, het pad ligt vol puin,
Ik vraag me af of ik nog ooit ergens kom..
‘Twijfel nu niet,’ roept Broeder Jozef,
‘Blijf op de verte gericht.
Zie dan dat schijnsel daar hoog rond de top.
Zonder doel is er hieronder geen licht.’
Ik heb mijn vrouw met d'r dweil naar haar moeder gestuurd.
Ze ging als een viswijf tekeer.
Eindelijk werd het weer stil om me heen,
Kwam er ruimte voor een leven van meer.
En het leek er hier op dat we hoog zouden gaan,
Aan de grauwheid voorbij en het gruis,
Maar de meesten zijn dronken en zien het niet meer,
Ze willen alleen nog naar huis.
‘Twijfel nu niet,’ roept broeder Jozef.
‘Blijf op de verte gericht.
Zie dan dat schijnsel daar hoog rond de top.
Zonder doel is er hieronder geen licht.’
Het lied is verstomd, ze zakken af naar het dal.
Bang voor de pijn die verlost.
De hoer ligt te ijlen op een lap in het bos,
De dief is door de groep afgerost.
En ook Broeder Jozef geeft het nu op.
Hij zegt dat hij de maagd heeft zien staan
En dat ze hem wenkte van diep uit haar grot
En dat ik alleen verder moet gaan.
‘Twijfel nu niet,’ hoor ik roepen.
‘Blijf op de verte gericht.
Zie dan dat schijnsel daar hoog rond de top.
Zonder doel is er hieronder geen licht.’